maandag 7 januari 2013

De Donkere Kamer van Damokles (5)

Lofrede


Nog een keer een boek over de tweede wereldoorlog dacht ik. Nog een keer lezen hoe verschrikkelijk het was en hoe mensen proberen te overleven. Een verhaal over groot verlies, over de pijn en het verdriet die de oorlog met zich meebrengt.
Door het lezen van het boek is het tegendeel gebleken, het boek gaat wel over de oorlog en het verdriet van Osewoudt dat iedereen om hem heen verdwijnt of wordt opgepakt. maar het gaat vooral over zijn onhandigheid, zijn onvermogen en hoe graag hij wil zijn als Dorbeck. Als hij in het begin van het boek wordt geintroduceert, denk je wat een sukkel, wie doet dat nou; een relatie met zijn nicht, de sigaren winkel van zijn vader om zijn  moeder te onderhouden, de vrouw die zijn vader heeft vermoord.
      Toch krijg je sypathie voor Osewoudt, of Dorbeck nou echt heeft bestaan of dat Osewoudt hem zelf heeft bedacht, of nog erger, hem zelf is. Hij is door Hermans zo levendig neergezet dat je wel in het boek zou willen stappen en hem gaan helpen.

De vergelijkingen en omschrijvingen van Hermans zijn ook al een rede om het boek te gaan lezen, bijvoorbeeld als hij de nicht van Osewoudt omschrijft: Haar haren hadden de kleur van pakpapier, zij had een spitste onderkaak en ook haar tanden waren te lang. Altijd waren haar tanden te zien, zelfs als ze niet glimlachte en dat deed ze nooit. Ze stonden enigszins scheef over elkaar, rusten altijd op haar onderlip. Haar tanden vormden geen sieraad in de mond, of zelfs maar een wapen, maar een afsluiting ervan, iets als de knip op een portemonnee.

Het leuke aan Hermans schrijfstijl is dat er voor iedereen wat in zit. De een die van spannende verhalen houdt leest het als een zoektocht naar Dorbeck die Osewoudt intussen allemaal opdrachten geeft, en de ander die meer van ingewikkelde psychologische verwikkelingen houdt leest het alsof Osewoudt een soort gespleten persoonlijkheid is en Dorbeck zijn ideaalbeeld is. Ook als je een stuk niet leuk vindt is er niets aan de hand, sommige scenes staan zo op zichzelf dat als je ze eruit zou scheuren er niks van zou merken.

Ik heb het boek met veel plezier gelezen en ik raad het iedereen aan.

De donkere kamer van Damokles (4)

Mijn interpretatie van de titel.

Voor mijn interpretatie deel ik de titel in tweeën. Ik begin met de donkere kamer.
De eerste opdracht die Osewoudt van Dorbeck krijgt is de foto’s te ontwikkelen. De man bij wie hij de foto’s die hij ontvangt normaal laat afdrukken is opgepakt. Dus gaat Osewoudt zelf aan de slag. Hij koopt alle spullen die nodig zijn in en improviseert een donkere kamer. Later als hij bij Labare een kamer krijgt moet hij ook foto’s afdrukken in een donkere kamer.

Nu Damokles
Damokles was een Griekse hoveling van de Tiran Dionysios de Oudere. Damokles prees de God om zijn roem en geluk. Om Damokles van deze gedachten af te helpen nodigde Dionysios hem uit voor een groot banket. Damokles genoot hiervan tot hij ontdekte dat er een zwaard boven zijn hooft was gehangen aan één paardenhaar.Waar Damokles aan lijd is het verlangen naar iets waarvan hij maar voor de helft weet wat dit inhoud. Hij ziet alleen maar de rijkdom en het geluk van zijn vorst maar heeft niet in de gaten wat voor continue dreigingen er op Dionysios gericht zijn. Hij verlangt dus naar iets onmogelijks.
Osewoudt verlangt ook naar iets, hij wil graag in Dorbecks schoenen staan en ook het aanzien verkrijgen dat hij voor Dorbeck heeft. Hij heeft dus ook een onmogelijk verlangen.
Ook is er de dreiging van het opgepakt worden door de Duitsers, die je kan vergelijken met het zwaard van Damokles. Dit kan je dus zien alsof Osewoudt door Dorbeck hem wil waarschuwen dat hij zijn onmogelijke verlangen niet kan naleven. Dit gevaar ziet hij niet net zoals Damokles die het zwaard in eerste instantie niet ziet hangen. Osewoudt ziet het zwaard ook pas hangen als hij wordt opgepakt door de Duitsers.

Vergelijking met de personages uit het verhaal:

Damokles – Osewoudt
Dionysios – Dorbeck
Het zwaard – Arrestatie door de Duitsers

De donkere kamer van Damokles (3)

Motto Ludwig Wittgenstein

' Ik kan hem zoeken als hij er niet is, maar hem niet ophangen als hij er niet is.
Men zou kunnen willen zeggen: "Dan moet hij er toch ook zijn als ik hem zoek."
   - Dan moet hij er ook zijn als ik hem niet vind, en ook als hij helemaal niet bestaat.'
Ludwig Wittgenstein

Deze uitspraak past ontzettend goed bij het boek, vooral bij het einde van het boek. Osewoudt moet de foto's ontwikkelen omdat daar Dorbeck op zou staan. Het is voor hem van belang dat Dorbeck bestaat en ook gevonden kan worden. De rechercheur is dan dus degene die zegt dat hij moet bestaan als hij gevonden moet worden.

De donkere kamer van Damokles (2)

Mijn reactie op het boek door middel van foto's

Dit zijn Osewoudt en Dorbeck uit de verfilming van het boek, gespeelt door dezelfde acteur.

Osewoudts Leica, hiermee maakt hij foto's om de verpeste foto's te vervangen.
Illusie, het lijkt alsof de blokjes steeds van grote verschillen maar dat is een illusie. Dit plaatje hoort bij de vraag of Dorbeck niet ook een illusie is, of hij niet een verzinsel is van Osewoudt.

De verhoorkamer, een ander soort kamer waar Osewoudt veel tijd in doorbrengt, eerst bij de Duitsers, dan bij de Nederlanders. En allemaal begrijpen ze niks van zijn verhaal en hebben allemaal een eigen versie bedacht.

Damokles zit op de stoel met het zwaard boven zijn hooft, het zwaard dat symbool staat voor de constante dreiging die bij het beroep van een koning, het beroep dat Damokles zo aanbid.

De donkere kamer van Damokles (1)



Willem Frederick Hermans

Een veel besproken goede schrijver met een appart karakter. Hier is een korte biografie over de beste man:

Nederlands prozaschrijver (Amsterdam 1.9.1921). Stammend uit een Amsterdams onderwijzersgezin; de zelfmoord van zijn zuster en een neef bij de inval van de Duitsers in mei 1940 betekende een schok voor hem. Ging na het gymnasium fysische geografie studeren aan de universiteit van Amsterdam; promoveerde in 1955 cum laude, was van 1958-1973 lector in Groningen.

Verliet in 1973 enigszins verbitterd Nederland en vestigde zich als schrijver in Parijs. Schreef behalve romans en verhalen ook gedichten, toneelstukken en essays; vertaalde o.m. werk van Wittgenstein; was redacteur van Criterium (1946-1948) en van Podium (1950 en 1963-1964). Weigerde in 1972 de P.C. Hooftprijs; accepteerde in 1977 de Prijs der Nederlandse Letteren. Hermans publiceerde kort na de Tweede Wereldoorlog poëzie (Horror coeli, 1946) en verhalen (Moedwil en misverstand, 1948), werk waaruit aandacht voor irrationele aspecten en voor de nachtzijde van het bestaan blijkt. De roman De tranen der acacia's (1949) beschrijft de identiteitscrisis van een tijdens de Tweede Wereldoorlog opgroeiende jongeman: noch in het politieke (verzet en verraad), noch in het psychologische vlak (vader-, moeder-, zusterfiguren) slaagt deze erin een weg te vinden in de ondoorzichtigheid van de werkelijkheid. De roman schokte het publiek door zijn cynisme, maar de hoofdpersoon Arthur Muttah was voor velen de personificatie van een na-oorlogs levensgevoel. Ook in de roman Ik heb altijd gelijk (1952) is een verbinding tussen een politiek (de situatie in Nederland kort na de politionele acties in Indonesië) en een psychologisch plan (vooral de zusterfiguur) nagestreefd. Het thema is dat van het gefnuikte genie en de zinloosheid van diens woede: wie gelijk heeft, heeft nog niets. Anti-katholieke uitspraken van de hoofdpersoon leverden de auteur een gerechtelijke vervolging op; er volgde echter vrijspraak.

De veelgelezen novelle Het behouden huis (1952) toont de chaos in de schijnbare orde van een samenleving. In de verhalenbundel Paranoia (1953) kunnen personages soms geen onderscheid maken tussen waan en werkelijkheid, terwijl in de bundel Een landingspoging op Newfoundland (1957) het thema van de onmogelijkheid van de door zijn omgeving gemutileerde mens om zichzelf te bewijzen en de beperkingen van de eenzaamheid te doorbreken soms op surrealistische wijze wordt verwoord. De grotesken De God Denkbaar, Denkbaar de God (1956) en het vervolg Het evangelie van O. Dapper Dapper (1973) vormen op associatie en spel gebaseerde `verhalen', die de relatie tussen taal en denken tot thema hebben en die wijzen op de zinloosheid van veel ideeën buiten de niet-exacte wetenschappen aantonen.

Nationale erkenning bracht de roman De donkere kamer van Damokles (1958), waarin de hoofdpersoon Henri Osewoudt door Dorbeck, in uiterlijk zijn evenbeeld maar psychologisch zijn tegenpool, in het verzet tegen de Duitse bezetter wordt betrokken; hij voert blindelings diens opdrachten uit, menend een identiteit verworven te hebben, maar hij kan na de oorlog, als zijn dubbelganger onvindbaar blijkt, zijn daden niet bewijzen: is hij verzetsheld of verrader, slachtoffer of psychopaat? Bewijzen ontbreken, feiten kunnen op verschillende wijzen geïnterpreteerd worden en ook de lezer kan niets bewijzen. Men kan de roman tegelijkertijd lezen als een spannend oorlogsverhaal, als een psychologisch verhaal over het identiteitsprobleem en als een filosofisch verhaal dat de onkenbaarheid van de mens en zijn geschiedenis tot thema heeft. In dit licht bezien kan men De tranen der acacia's als een voorstudie beschouwen.

Als Hermans' beste werk wordt Nooit meer slapen (1966) beschouwd, dat een mislukte wetenschappelijke expeditie in Lapland van de jonge geoloog Alfred Isendorf beschrijft. Deze roman kan men eveneens op drie wijzen lezen: als een verslag van een ontdekkingstocht, als een psychologisch verhaal van een jongeman die zijn vader wil overtreffen en als een filosofisch verhaal waarin de speurtocht naar meteorieten gezien moet worden als een `graalqueeste', die de hoofdpersoon echter slechts tot het besef brengt dat hij geen inzicht heeft in de in wezen onbegrijpelijkheid van het leven. In verband met dit laatste zou men van een `omgekeerde Bildungsroman' kunnen spreken. Het thema van de mislukking in de uitvoering van een taak vindt men ook in het toneelstuk De psychologische test (in Drie drama's, 1962); in King Kong (1972) wordt het begrip `historische waarheid' ondermijnd, terwijl in een derde toneelstuk Periander (1974), een op een verhaal van Herodotus gebaseerd vader-zoon-conflict, zowel tirannie als democratie met de natuurlijke machtsdrift in verband worden gebracht.

In Herinneringen van een engelbewaarder (1971), een opnieuw in de Tweede Wereldoorlog spelende roman, waarin een `wolk van niet weten' (ondertitel) tussen de hoofdpersoon en zijn leven hangt, wordt getoond dat het menselijk handelen niet doelgericht is, dat het een aaneenschakeling is van verwarring en vergissingen. Vanaf dit werk raken de grote filosofisch geaarde en symbolisch weergegeven themata in Hermans' werk enigszins op de achtergrond en krijgt een satirische benadering van de mens en zijn leven meer nadruk, terwijl tegelijkertijd de verzorging van het verhaal als verhaal (intrige, stijl) de volle aandacht krijgt: zo ook de in de Groningse academische wereld spelende romans Onder professoren (1975) en Uit talloos veel miljoenen (1981) en de strakke novellen Filip's sonatine en Homme's hoest (beide 1980).

Als essayist en polemist stelde Hermans in Mandarijnen op zwavelzuur (1964) de afhankelijkheid van zijn Nederlandse collega-schrijvers van politieke, maatschappelijke, religieuze of ethische (waan)systemen aan de kaak .Zijn meest verbitterde polemiek voerde Hermans in de Weinreb-zaak. Friedrich Weinreb was een uit Polen afkomstig jood, die in een poging de Nazi-vernietigingsmachine te overleven Duitse connecties en beschermende lijsten verzon, waarmee hij vele joodse lotgenoten aanvankelijk benadeelde en later zelfs verried. Hijzelf zette, in zijn vanaf 1969 verschenen memoires, zijn gedrag in een geheel ander licht en werd daarbij gesteund door Renate Rubinstein en Aad Nuis. Herman's ontmaskering van Weinreb als een pathologische leugenaar werd in 1976, door een rapport van het RIOD, volledig onderschreven. De inspanning die zijn polemiek met Rubinstein en Nuis hem kostte belette hem evenwel het vervolg op Herinneringen van een engelbewaarder te schrijven.

Met name in de bundel Het sadistische universum (1964; 2de dl. 1970) vindt men Hermans' literair credo: het literair werk is een functioneel geconstrueerde wereld en kan geen afbeelding van de werkelijkheid zijn; de roman moet geen realistisch, naturalistisch of psychologisch verhaal zijn, maar een mythisch, waarin de personages personificaties zijn van aspecten van het menselijk bestaan zoals dat in diepste wezen is. Zijn veelzijdige belangstelling toont Hermans in zijn opstellen over onderwerpen uit de literatuur (o.a. Multatuli), kunst (o.a. fotografie), filosofie (o.a. Wittgenstein), techniek, politiek en geschiedenis (o.a. de Tweede Wereldoorlog), behalve in Het sadistische universum ook gebundeld in Houten leeuwen en leeuwen van goud en Ik draag geen helm met vederbos (beide 1979), opstellen waarin de verschijnselen getoetst worden aan de waarde die ze volgens de auteur zouden moeten hebben.

Vanaf het begin van de jaren tachtig reactiveerde Hermans een genre waarin hij, sedert Het behouden huis bewezen had als geen ander vaardig in te zijn, de novelle. Kort achter elkaar publiceerde hij Filip's sonatine, Homme's hoest (beide 1980), Geyerstein's dynamiek (1982) en De zegelring (1984), waarin oude thema's - werkelijkheid en vervorming, oorspronkelijkheid en afleiding, ambitie en onvermogen - in pregnante, nieuwe vorm gegoten zijn. Ook zette hij de bundeling van zijn essayistieke werk voort - Klaas kwam niet (1983), Door gevaarlijke gekken omringd (1988) en Malle Hugo (1994), met daarin portretten en polemieken, of, zoals de ondertitel van het laatste boek luidt, ‘vermaningen en beschouwingen’.

Belangrijker is de uitbreiding die zijn romanoeuvre kreeg. Vanaf Een heilige van de horlogerie (1987) keerde Hermans terug naar de wortels van zijn schrijverschap, zij het soms in een veel mildere, bijna melancholieke toon. Twee dominante aspecten van zijn romantechniek, het realisme en het surrealisme, worden er verbonden tot wat Ton Anbeek een ‘droomrealisme’ genoemd heeft, term die ook zeer wel past bij de grote roman die hij in 1989 publiceerde, Au pair. De wereld waarin de hoofdpersonen zich bewegen is onverminderd magisch, het verhaal een spel van spiegeling en tegenstelling, onvermogen en onbegrip. Maar het mededogen van de auteur die in Au pair zelfs in persoon aanwezig is, doortrekt de gehele intrige.

Het persoonlijke leven van Hermans ging intussen niet over rozen. De reis naar Zuid-Afrika die hij in 1982 op uitnodiging van zijn uitgever aldaar, Human en Rousseau, ondernam, kwam hem in Nederland te staan op veel commotie in de media en een officiële boycot, afgekondigd in 1986, van de stad Amsterdam. Op 5 december 1988 was hij zelfs het slachtoffer van een aanslag door een paranoïde persoon, die nog minder dan de stad de literatuur en de werkelijkheid uit elkaar kon houden. Daar staat tegenover dat hij in 1990 eredoctor werd van de universiteit van Luik, en in 1993 van de universiteit van Pretoria.

In de jaren negentig begon Hermans, bewust of onbewust, de cirkel van zijn schrijversloopbaan rond te trekken. In 1991 verhuisde hij van zijn geliefde Parijs naar zijn wellicht nog geliefder Brussel. In dat jaar publiceerde hij een van zijn sterkste verhalenbundels, De laatste roker, waarvan het oudste verhaal, ‘Cascaden en riolen’ al uit 1943 dateerde en dat verder ook drie Richard Similion-verhalen bevat, genoemd naar de alter ego van Hermans zelf, die daarmee een van de intrigerendste literaire experimenten in autobiografie voltooide. In 1992 kreeg hij de opdracht om het Boekenweekgeschenk van het jaar erop te schrijven: In de mist van het schimmenrijk, later in zijn volledige omvang gepubliceerd als Madelon in de mist van het schimmenrijk. Daartoe keerde hij terug tot het manuscript van zijn eerste, nooit gepubliceerde, roman van 1944 Argelooze terreur, later in zijn volledige omvang gepubliceerd als Madelon in de mist van het schimmenrijk). Niet helemaal voltooid vanwege zijn dood maar wel door hemzelf voor publicatie afgestaan tenslotte was de in 1995 verschenen roman Ruisend gruis, even polyfoon als gecondenseerd, met daarin stemmen uit zijn gehele oeuvre, surreëel en descriptief, duister en herkenbaar. Na een kort ziekbed stierf hij, op 27 april 1995.

Bron http://www.willemfrederikhermans.nl/biografie.php

Andere goede bronnen
http://nl.wikipedia.org/wiki/Willem_Frederik_Hermans
http://www.wfhermans.net/
http://www.literatuurgeschiedenis.nl/lg/20ste/auteurs/lg20027.html

donderdag 15 november 2012

Literatuurgeschiedenis

Een penneproef als begin
  • 1 - Wat is een pennenproef? Een krabbel om uit te proberen of het slijpen van je ganzenveer goed is gelukt.
  • - In welke periode werd Oudnederlands gesproken? Van ca 800 tot 1150 werd er Oudnederlands gesproken.
  • 2 - Leg op grond van de tekstpagina Lied van Heer Halewijn uit welke eigenschappen van mondeling overgeleverde literatuur daarin naar voren komen. Van mondeling overgebrachte literatuur is het altijd zo dat er heel veel verschillende versies ontstaan, Iedereen vertelt het op zijn of haar manier, en verandert het zoals zij het lijken. Je weet daarom ook nooit hoe oud het verhaal precies is en waar het is ontstaan. Een ander kenmerk is dat je het goed moet kunnen onthouden om het door te kunnen vertellen dus werden het vaak liederen of werd het in rijm verteld.

Hoofsheid

  • 1 - Welke invloed hadden de kruistochten op de hoofse cultuur? De mensen aan het Hof werden alleen maar rijker en ze gingen zich alleen maar belangrijker voelen.
  • - Wat was het belangrijkste principe van de hoofse omgangsvormen? Standen en manieren.
  • 2 - Lees de tekstpagina over Floris ende Blancefloer. Leg uit in hoeverre de kruistochten van belang zijn geweest voor het schrijven van deze roman. Dit soort verhalen uit het zuiden zijn samen met de kruistochten meegekomen. Verhalen gingen na de kruistochten ook meer over reizen en verre landen. 


    Toneel in de Middeleeuwen

    1     Wat is geestelijk toneel? Dit zijn verhalen die nauw aansluiten bij de verhalen die door de kerk worden verteld. Dit waren verhalen zoals het kerstverhaal. De bedoeling was dat het dan voor de gewone man veel begrijpelijker zou zijn.
  • Waarom kon geestelijk toneel grootser worden aangepakt dan wereldlijk toneel? Er was veel meer belangstelling voor. Men kon de verhalen uit de bijbel niet begrijpen omdat het in het latijn was en wilde toch eigenlijk wel graag weten waar het nou allemaal over ging. Dus was er heel veel publiek voor de opvoeringen.
  • 2     Toneel bestaat eigenlijk alleen maar als het wordt opgevoerd. Daarom geven moderne schrijvers vaak uitgebreide regie-aanwijzingen. In middeleeuws toneel ontbreken die bijna altijd. Kies een van de toneelfragmenten uit de tekstpagina's Elckerlijc, Lanseloet van Denemerken of Mariken van Nieumeghen, en knip en plak de vertaling in onderstaand veld. Schrijf vervolgens zelf aanwijzingen bij het fragment. Let daarbij op de ruimte waarin de scène zich afspeelt en de kleding van de personages, en geef aanwijzingen voor de manier waarop personages zich moeten uitdrukken (boos, hooghartig etc.) en de gebaren die ze moeten maken. 
  • Laat ons in deze tuin wat met elkaar spreken, heer ridder, en probeer mijn woorden te begrijpen, dat verzoek ik u, hooggeboren edelman. Kijk eens naar deze mooie, groene boom, hoe mooi hij in bloei staat.(omhoog wijzen, eventueel naar boom, zelf ook ernaar kijken) Zijn bijzondere geur verspreidt zich tot in alle hoeken van deze hof. Hij staat in zo'n lieflijke vallei dat hij wel moet bloeien. Hij is zo edel en zo geurig dat hij een sieraad is voor de hele tuin. Stel nu dat een edele valk op deze boom neerstreek en er een bloem af haalde- daarna nooit meer een en het bij die ene bloem liet, zou u die boom daarom misprijzen En hem daarom laten omhakken?(overdreven vragend) Ik verzoek u, dat u me naar waarheid antwoord geeft, edele ridder, op hoofse wijze.
  • Dit moet met vuur en passie gespeeld worden. Het is een krachtige monoloog en moet heel overtuigend zijn.

Ridderijkerij

  • 1     Welke rol speelden rederijkers bij officiële gelegenheden in de stad? Ze deden zowel het organiseren als uitvoeren van deze gelegenheden.
  • Waarom en hoe probeerden steden rederijkers aan zich te binden? Dit deden ze door stadsdichters aan te stellen. Hierdoor hoorde de dichter bij de stad en nam hij zijn gezelschap mee.
  • 2     Rederijkers waren dol op wedstrijden. De kaart voor zo’n wedstrijd beschreef aan welke eisen de deelnemers moesten voldoen. Schrijf zelf een kaart voor een gedichtenwedstrijd. Geef aan:
  • waar en wanneer de wedstrijd wordt gehouden; 14 september 2013
  • hoe het gedicht eruit moet zien; Het gedicht moet een sonnet zijn.
  • wat het onderwerp is; Het onderwerp is liefde.
  • en geef aan welke prijzen te winnen zijn. Je kan een pen winnen.

Boekdrukkunst

  • 1     Waarin verschilt een blokboek van de boekdrukkunst? Een blokboek bestond uit een plak waaruit de letters gesneden werden en na het drukken van een boek had je er al niks meer aan. Maar bij de boekdrukkunst kon je met loden, herbruikbare, letters een tekst in elkaar zetten.
  • Wat was het eerste gedrukte Nederlandstalige boek? Het eerste gedrukte Nederlandstalige boek was de Delftse Bijbel.
  • 2     Gedrukte boeken hebben vaak een titelpagina die er mooi uitziet terwijl bij handschriften de tekst meestal plompverloren begint. Wat is de functie van zo’n titelpagina en waarom hebben drukkers deze ‘uitgevonden’? Dit is om lezers op deze pagina uit te kunnen leggen hoe men het boek hoorde te lezen. En omdat ze nu tijd hadden om het boek er aantrekkelijk uit te kunnen laten zien.


Van den vos Reinaert

  1. Als Reinaert Tibeert verleid met dikke muizen die er niet zijn, hij speelt in op de zwakke kant van de kat, merk je hoe doortrapt de boef eigenlijk wel niet is.
Omdat Reinaert zo gemeen is ga je hem verafschuwen, maar door zijn geniale vindingen en listen ga je hem ook bewonderen.

  1. Omdat niemand weet wat meadocke is of wat het voor een verhaal is hebben ze maar wat bedacht. Om willem bij het verhaal te brengen zeggen ze dat hij hem wel kan maken.


 Ridderliteratuur

  1. De voornaamste verschillen tussen de Karel- en Artur romans zijn dat de Karel romans vaak over massagevechten gingen en de Artur romans over toernooien en de liefdesverhalen aan het hof.
  2. De ridderromans waren verhalen waar iedereen van hield, grote leiders op hun best en in het nou gedreven, mensen wilde zijn zoals de helden of hadden grote bewondering voor hen. Of het was om te voelen dat de grote machtshebbers ook menselijk waren en ook met bepaalde problemen zat.
  3. In het verhaal van Karel en de Elegast kan je goed lezen hoe het ging in de tijd van de ridders. Je leest bijvoorbeeld over de uitdagingen tussen twee ridders, die meestal om de hand van een vrouw of om de eer gingen. En de vrouwen die niks met bestuur en belangrijke dingen temaken hadden, ze mochten niet eens bepalen met wie ze trouwden.
So lange lach si hem an,
Dat hi haer seggen began,
Dat hi haers broeder doot hadde gesworen;
Ende te dien waren vercoren,
Souden daer cortelike comen.
Hi gincse haer bi namen nomen,
Hoe si hieten ende wie si waren,
Die den coninc wilden daren.
Zij bleef maar zeuren aan zijn kop.
Ten slotte biechtte hij het op:
Hij had de dood van haar broer gezworen.
En hij zei: ‘Wie daartoe zijn uitverkoren,
Komen daar binnenkort tezamen.’
Hij noemde ze allemaal bij name,
Hoe ze heetten en wie het waren,
Die zich achter hem wilden scharen.
Dit hoorde algader Elegast,
Ende hielt in sijn herte vast.
Hi peinsde, hi soude brengen voort
Die ondaet ende die moort.
Als dit die vrouwe hoorde,
Si antwoorde na den woorde
Ende seide: ‘Mi ware liever vele,
Dat men u hinge bi der kele,
Dan ic dat gedogen soude!’
Eggeric sloech also houde
Die vrouwe voor nase ende mont,
Dat haer dat bloet ter stont
Ter nase ende ten monde uut brac.
Si rechte haer op ende stac
Haer anscijn over tbedde boort.
Elegast hi treckede voort
Ende croper liselike toe.
In sinen rechten hantscoe
Ontfinc hi dbloet van der vrouwen,
Omdat hijt wilde laten scouwen
Diet den coninc te voren brochte;
Dat hijs hem verwachten mochte.
Elegast kon dit alles horen,
En hij knoopte het in zijn oren.
Hij dacht: ik zorg dat men er van hoort,
Van deze misdaad, deze moord.
Toen de edele vrouw dit hoorde,
Zei zij hem na deze woorden:
‘Ik zou er eerder naar verlangen
Dat ze jou aan de galg zouden hangen
Dan dat ik zoiets toe zou staan!’
Eggeric begon meteen te slaan
Op haar neus en op haar mond,
Zodat het bloed terstond
Uit haar neus en mond kwam stromen.
Waarop zij, overeind gekomen,
Haar hoofd boog over de bedrand heen.
Elegast kroop er meteen
Stilletjes op af en hij ving zo toen
Alles op, in zijn rechter handschoen:
Hij ving het bloed op van die vrouw,
Omdat hij het later tonen wou
Aan iemand die de koning kon bereiken,
Om hem te waarschuwen goed uit te kijken.
(vertaling: Karel Eykman)

 

dinsdag 13 november 2012

Sonny Boy



In het kort
Het boek gaat over Rika, Waldemar en Waldy. Rika is een Nederlandse vrouw die uit haar eerste huwelijk vier kinderen heeft. Dit huwelijk is alles behalve prettig afgelopen en ze is weggegaan bij haar man. Ze gaat met de kinderen bij haar zuster wonen. Ze besluit een pension te beginnen en haar eerste gast is Waldemar,  een knappe jonge man uit Paramaribo. Hij is naar Nederland gekomen om te studeren maar dat lukt niet helemaal.
Als uitkomt dat Rika en Waldemar een relatie hebben gaan haar oudste zoons terug naar hun vader. En als deze van het nieuws hoort neemt hij Rika het recht over haar kinderen af. Vanaf nu mag ze nog maar een keer in de twee jaar zien. Rika blijft de kinderen trouw elke week brieven en cadeautjes sturen. In 1929 krijgt Rika een zoontje, Waldy, genoemd naar zijn Surinaamse vader. Ze verhuizen naar Scheveningen waar Rika een succesvoller pension start.
Het gaat ontzettend goed met het pension tot de oorlog begint. In het begin merkt Rika er nog niet zoveel van, tot de dag dat ze uit hun huis moeten omdat er een vestingswal gebouwd gaat worden door Scheveningen. Op de nieuwe locatie gaat ze illegale gasten verzorgen, ze heeft onderduikers in huis.

Dan worden ze verraden en is het afgelopen voor Rika en Waldemar. Er staat hun een reis langs verschillende gevangenissen en kampen te wachten. Rika komt om tijdens de laatste winter van de oorlog, Waldemar was bijna bevrijd tot het schip waar hij opzat werd gebombardeerd door de Amerikanen en als hij van het schip wegzwemt wordt hij door een paniekerige Duitse soldaat van het leven berooft.
Waldy woont eerst een half jaar bij zijn opa en oma, dan verhuist hij maar zij tante Jo. Daarna gaat hij studeren en trouwen, maar dit huwelijk mislukt na grote psychische problemen.

Het thema
Het boek gaat vooral over familie en liefde, de problemen van Rika met haar familie spelen een grote rol. Maar ook de liefde die Waldy krijgt van zijn ouders, de liefde waarmee Rika haar kinderen elke week schrijft en de liefde en warmte waarmee Rika haar gasten verzorgd.

Mijn mening
Ik vond het een indrukwekkend verhaal en een goed onderwerp. Het probleem bij het lezen was echter het langdradige begin. Op sommige momenten was het saai en vol herhalingen .Ik had af en toe moeite om het boek weer op te pakken. Wat wel leuk is zijn de stukjes brieven in het verhaal. Je kon hierdoor je goed inleven in het verhaal en je goed voorstellen hoe het geweest moet zijn.

Muziek bij het boek
Waldy werd vaak door zijn moeder Sonny Boy genoemd, daarom heet het boek ook zo. Om deze reden heb ik gekozen voor het Jazz nummer waar deze bijnaam vandaan kwam.
Sonny Boy – Al Jolson
Ik kies ook voor een nummer van Coldplay, omdat dit zo mooi vrolijk begint en dan niet verdrietig, want Rika vocht tot het einde, maar rustig en in mineur eindigt.
Death And All His Friends – Coldplay.

Links

Informatie auteur: http://www.annejetvanderzijl.com/